Deze dagen leef ik met deze begrippen: dragen en gedragen worden.
Letterlijk, lichamelijk dragen we veel in ons leven.
We doen boodschappen, we verhuizen, we zijn altijd wel bezig met het dragen van iets.
Baby’s dragen we in onze buik en later op de arm.
Toen we mijn vader en een jaar later mijn moeder begroeven, vond ik het fijn de kist te dragen, als een laatste eerbetoon, hoe zwaar het ook was.
Dragen doen we ook figuurlijk: we dragen een last met ons mee, we ‘dragen’ iets op onze schouders, we ‘dragen’ een groep, een bijeenkomst, een ceremonie.
In het systemisch werk wordt vaak helder dat we iets dragen dat niet bij ons hoort maar teruggegeven mag worden aan een voorouder in onze generatielijn.
Gedragen, letterlijk, worden we als baby’s en als we gevallen zijn bijvoorbeeld.
Verder wordt het vooral in overdrachtelijke zin gebruikt: we worden gedragen door de groep, we voelen ons gedragen door de geestelijke wereld.
En altijd gaat het om de balans in dragen en gedragen worden.
Draag je teveel, dan ga je onderuit.
Wordt je teveel gedragen door anderen, dan kun je je autonomie kwijtraken.
De laatste twee maanden word ik -vanwege mijn val- gedragen, door mijn man, door vriendinnen die achter het stuur gaan zitten bij een lange autorit, door een deelneemster die me met haar auto komt ophalen voor de mantra middagen.
Het is een klus om hierin te ontvangen, me gedragen te laten worden, maar ik ben goed aan het oefenen, vooral in het niet oordelen naar mezelf.
Ik vertrouw erop dat er altijd weer balans ontstaat, en als er genoeg gedragen is, ik zelf weer mag dragen.