In het winkelcentrum in de buurt waar ik vaak kom, doe ik veel, leer ik veel.
Als ik rondloop met de blik: ‘We zijn allemaal geestelijke wezens’, kijk ik heel anders naar de mensen om me heen, of het nu chips etende scholieren zijn, moeilijk lopende ouderen of somber kijkende leeftijdgenoten.
Ik kan dan voorbij het dagelijkse gedoe kijken en er valt veel weg tussen hen en mij.
Kijken met de gedachte dat we allemaal geestelijke wezens zijn, laat veel irrelevants als het ware verdwijnen.
Wat ook kan gebeuren is het volgende, bijna andersom maar vanuit dezelfde bron:
Soms zie ik al die lichamen als vehikels die t vaak niet doen en steeds meer gaan rimpelen en kraken. We hebben het er maar mee te doen.
Ik zie ons dan als sterfelijke wezens, wiens lichamen maar zo kort strak, glad en lenig zijn.
Allemaal –tenzij we plotseling of op jongere leeftijd overlijden- gaan we vroeg of laat door het proces heen van ouder worden en daar mee dealen.
We zijn levende lijken, las ik eens, niet bedoeld als kritiek of ondermijning, maar als gegeven.
Vreemd genoeg verruimt dit beeld mijn blik.
Het is belangrijk goed te zorgen voor ons omhulsel, de tempel waar ons ik woont, en het is evenzeer belangrijk in het juiste perspectief te blijven kijken.
We hebben een lichaam, maar zijn het niet. We zullen het ooit een keer afleggen, en als dat aan het eind van ons leven daadwerkelijk gebeurt, is het klaar, af.
En mogen we dankbaar zijn dat het ons heeft gediend.
Voor sommigen meer, voor anderen minder.
En mogen we het eren, op onze eigen wijze